Karate heeft een lange ontstaansgeschiedenis en is begin 20e eeuw als trainingsleer gemethodiseerd en redelijk vastgelegd. Documentatie van voor die tijd is schaars omdat er destijds werd gewerkt met een systeem van mondelinge overlevering; van grootmeester naar (een groep) leerling(en). Karate betekend letterlijk: lege hand.
De traditionele vorm van karate is ontstaan als vorm van zelf verdediging tegen een gewapende tegenstander, de wapens waarbij je in die tijd moet denken zijn een lange stok (bo) een korte stok (jo), een drietand (sai), hendel van een molensteen (tonfa), diverse zwaarden (katana en wakazashi) en een dolk (tanto). De tegenaanvallen kunnen bestaan uit slagen en stoten (vuist, elleboog), knie- en voet technieken aangevuld met klemmen en verwurgingen om de tegenstander te controleren danwel uit te schakelen.
Het Karate kent drie trainings vormen : Kihon (basis technieken en standen), Kata (vastgestelde choreografiën die een denkbeeldig gevecht vormen en daarmee de levende geschiedenis van het karate zijn) en Kumite (het vrij gevecht of eventuele daarvan afgeleide wedstrijd vormen). Deze onderdelen moeten niet los van elkaar gezien worden en komen daarom ook terug op ieder examen dat men als karateka (karate beoefenaar) doet. Het klinkt tegenstrijdig, maar een bekend gezegde in de karate- en budo wereld is het volgende : een vermeden gevecht is een gewonnen gevecht. De gedachte hierachter is dat karate niet aanvallend is maar een verdedigende aard heeft : “Karate Ni Sente Nashi”.